In de statuten van een BV kunnen aandeelhouders niet alles regelen. En vaak willen ze dat helemaal niet, omdat de statuten openbaar zijn, of omdat ze niet voor iedere aanpassing van de regeling naar de notaris willen. Vandaar dat er naast de statuten vaak een aandeelhoudersovereenkomst bestaat. In de aandeelhoudersovereenkomst wordt meestal de zeggenschap geregeld, met betrekking tot belangrijke beslissingen of investeringen binnen het bedrijf. Een ander onderwerp dat veel voorkomt is de exit-regeling; hierin wordt bepaald in welke gevallen de aandelen moeten worden aangeboden en tegen welke prijs.

Het is toegestaan om buiten de statuten, in een aandeelhoudersovereenkomst op te nemen dat een aandeelhouder zijn aandelen moet aanbieden als hij (bijvoorbeeld) ontslag neemt of krijgt. Aan een dergelijke aanbiedingsplicht zijn de aandeelhouders gebonden, ook als in de statuten alleen de standaard blokkeringsregeling is opgenomen. Het probleem zit vaak ook niet in de aanbiedingsplicht, maar in de waardering van de aangeboden aandelen. Partijen kunnen dan kiezen voor een waardering door een onafhankelijke deskundige, conform de blokkeringsregeling van artikel 2:195 BW, of voor een vaste prijs of formule. Ook een dergelijke afspraak is bindend.

Sterker nog, als partijen op voorhand een exit-fee vaststellen dan is er in beginsel geen ruimte meer voor een discussie achteraf over de hoogte van die exit-fee. Het is dan ook niet meer mogelijk om alsnog een deskundige in te schakelen voor een waardering. Dit is alleen anders, indien het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de vertrekkende aandeelhouder aan de waarderingsclausule is gebonden.

Dit is een maatstaf die door rechters over het algemeen zeer terughoudend wordt gehanteerd. Je kunt je er niet snel op beroepen dat een afspraak, die je zelf hebt gemaakt, onredelijk is. In een recente uitspraak van de Rechtbank Haarlem heeft een aandeelhouder met succes de waarderingsclausule uit de aandeelhoudersovereenkomst aangevochten op grond van de redelijkheid en billijkheid. Daarbij speelde met name een rol dat de objectiviteit van de waardering in die zaak niet was gewaarborgd. In de overeengekomen formule moest namelijk ook rekening gehouden worden met de geprognosticeerde winst over het nog komende jaar. De andere aandeelhouder kon in dit geval deze prognoses beïnvloeden, waardoor de waarderingclausule niet objectief en dus niet redelijk werd bevonden.

De conclusie moet zijn dat veel mogelijk is bij exit-regelingen en waarderingsclausules, die afwijken van de standaard blokkeringsregeling in een BV, mits de waardering niet eenzijdig kan worden bepaald of beïnvloed. Ook een vaste prijs als exit-fee is toelaatbaar (bijvoorbeeld de nominale waarde), als die van tevoren door de aandeelhouders in onderling overleg is vastgelegd.

Lees hier de hele uitspraak van de Rechtbank Haarlem.

Bron: rechtspraak.nl

Delen